Algemeen
De oeverloper is een bewegelijk familielid van de strandlopers. De wetenschappelijke naam Hypoleucos betekent “wit van onderen”. Zo’n 20 cm lang met een spanwijdte van ca 40 cm.

Herkenning
De oeverloper is een kleine steltloper met korte groene poten en een korte snavel. Grijsbruin van boven en wit van onderen. Het wit krult mooi naar boven om de vleugelbasis heen. Wipt vaak met staart en kop. Vliegt bij verstoring weg met stijve trekkende vleugelslag, een beetje zoals snippen. Vaak naar de overkant van het water en weer terug.

Geluid
De oeverloper laat een trillerig en hoog “twie-wie-wie-wie” horen, ook ‘s nachts. Luister maar eens op Vogelbescherming.nl .

Broeden
Broeden in een verstopt kuiltje tussen de struiken aan zanderige oevers. Soms in kolonies soms alleen. Leggen meestal 4 eieren. Het broeden duurt ca 3 weken. Pa & Ma wisselen elkaar af bij het broeden. Na nog weer 3.5 week kunnen de jongen vliegen en gaan ze er vandoor.

Leefgebied
Leeft aan schaars begroeide oevers van zoete & brakke meren en plassen.

Trekvogel?
De oeverloper trekt in het najaar helemaal naar Sub Sahara Africa. Komt april-mei weer naar Noord-Europa om te broeden, vooral in Scandinavië.

Voedsel
De oeverloper leeft van alle kleine beestjes aan de waterkant: insecten, larven, spinnen, slakjes, wormen, kikkertjes, padjes en visjes.

Bijnaam?
De oeverloper wordt ook wel Bakkertje genoemd door z’n witte schort. De Engelsen noemen hem Sandpiper (ZandFluiter). De Duitsers zeggen Trillernder Sandläufer. De Russen noemen hem vrij vertaald Veerman omdat ie naar de overkant van het water vliegt en direct weer terug. Ook wel Steenvink, Slikmus of Zandloper genoemd.

Foto vogel: Cadop via Pixabay.com. Foto ‘roeiboot’: Sabine Joosten. Tekst: Fred Heil