Sturen van roeiboot

Sturen van een roeiboot is een vak apart

Een stuurman of stuurvrouw, verder stuur genoemd, kan voor een ploeg veel meer zijn dan de bediener van het roer. Hij of zij heeft veel verschillende taken, afhankelijk van de ploeg die men stuurt en op welk niveau men stuurt.
Ingeval het sturen onderdeel van instructie is, vormt de stuur een team met de instructeur. Hij of zij vat de opdrachten, die de instructeur geeft, samen en zorgt voor de uitvoering daarvan.

Naast het leren en begrijpen van de vaste set standaardcommando’s, moet de stuur leren deze op de juiste manier en met de juiste timing te geven. Het op de juiste manier gebruiken van de stem is heel moeilijk, maar bijzonder effectief om de ploeg beter te laten roeien. Een stuur moet niet de hele training zitten schreeuwen. De intonatie, het ritme en het afwisselend hard of zacht praten zijn met name bij het sturen van wedstrijden heel belangrijk.

De roeiers moeten vertrouwen hebben in de stuur. Dit vertrouwen krijgt de stuur niet zomaar op het moment dat hij of zij op de stuurstoel plaatsneemt. Het is de taak van de instructeur de stuur tijdens de training aanwijzingen te geven, te corrigeren en opdrachten te geven.

De stuurplaats

De stuurplaats kan zich op twee verschillende plekken in een roeiboot bevinden. De stuurman of -vrouw kan voorin liggen, rug-aan-rug met de boegroeier. Maar ook achterin zitten, face-to-face met de slagroeier. Bij De Eem hebben we alleen boten waar de stuur tegenover de slag zit.
Stuurlieden zijn, met name in wedstrijdboten, bij voorkeur licht en klein. Licht, omdat de roeiers dan minder extra massa hoeven voort te bewegen en klein, omdat ze anders niet op de stuurplaats passen. Dit betreft met name gladde boten. Stuurplaatsen zijn daar vaak smal en stellen een limiet aan het gewicht dat de stuurman mag hebben. In C-boten of wherry’s is dit echter niet het geval.

De stuurman stapt als laatste in de boot en als eerste weer uit na het aankomen van de roeiboot. Bij het instappen is er net als voor de roeiers een instapplankje of beperkt gebied waar de boot sterk genoeg is om op te staan. Sommige stuurplaatsen hebben een stoeltje of rugleuning en soms is er een voetenplank met voetenriemen waartegen de stuur zich schrap kan zetten tijdens het roeien. Hij is daardoor beter in staat om goed stil te blijven zitten, wat vooral voor wedstrijdsturen belangrijk is. Een stuurman die veel heen-en-weer beweegt, remt de boot af en verstoort de balans.

In de 8’en en sommige 4’en kan de stuur gebruik maken van een geluidsinstallatie om zo alle roeiers goed te bereiken zonder te hoeven schreeuwen. Hiervoor zijn op de vereniging enkele Coxboxen beschikbaar.

» Lees meer over de CoxBox, inclusief handleiding.

De taken van een stuurvrouw of -man

De stuur heeft een groot aantal taken en daarmee ook verantwoordelijkheden. Puntsgewijs beschrijven we ze hier. Als de stuur samenwerkt met een instructeur komt daar ook de taak bij van het uitvoeren van de opdrachten van de instructeur.

• Het commando voeren;
• De leiding nemen bij het uit- en inbrengen van de boot;
• Het besturen van de boot;
• Het bewaken van de veiligheid van de bemanning en van de boot op het water.

Taak 1) Het commando voeren
In de boot is de stuur de baas. De stuur is verantwoordelijk voor de veiligheid van de ploeg en het materiaal. Als een stuur in opleiding is en de instructeur als roeier meevaart, is de instructeur formeel gezien verantwoordelijk. In de opleiding werken we ernaar toe dat de stuur telkens die verantwoordelijkheid neemt die deze op dat moment in zijn of haar opleiding kan dragen.
De roeiers moeten doen wat de stuur zegt. Dit lijkt heel gemakkelijk, maar dat is het niet altijd. Het betekent dat de stuur overwicht moet hebben over de ploeg en dat de roeiers erop kunnen vertrouwen dat de stuur zijn taken goed uitvoert. Als er een commando klinkt, moeten de roeiers dat direct opvolgen. Dit is heel belangrijk, bijvoorbeeld in geval van een eventuele bedreiging van de veiligheid door een actie van ander verkeer op het water.

Het is niet de bedoeling dat de roeiers gaan kijken of datgene wat de stuurman zegt wel klopt. De commando’s moeten direct en zonder aarzeling of twijfel worden opgevolgd. Daarvoor moet de stuur de commando’s goed kennen en op de juiste manier aangeven met de juiste timing. Het is hierbij belangrijk dat de stuurman goed verstaanbaar, rustig en duidelijk praat.
De roeiers moeten in de boot in principe gewoon hun mond houden. Dit klinkt misschien wat onaardig, maar voor het goed functioneren van het geheel en voor de veiligheid is dit heel belangrijk. Uitzonderingen hierop zijn bij vaste (wedstrijd)ploegen de communicatie tussen de slag en de stuur, als deze tegenover de slag zit. Een andere uitzondering is de hulp die de stuur bij de boeg inroept bij het aanleggen of bij onoverzichtelijke situaties.

Taak 2) De leiding nemen bij het uit- en inbrengen van de boot
Bij het in- en uitbrengen van de boot houdt de stuurman het overzicht en loopt meestal mee bij de punt van de boot. Hij geeft de tilcommando’s en let erop dat het materiaal veilig in en uit de loods wordt gedragen, zonder in botsing te komen met andere roeiers of materiaal.

Taak 3) Het besturen van de boot
Het sturen komt verder op deze pagina uitgebreid aan bod.

Taak 4) Het bewaken van de veiligheid van de bemanning op het water
De stuur draagt op het water zorg voor de veiligheid van diens ploeg door allereerst de vaarreglementen goed te kennen en op de tweede plaats deze juist toe te passen. Net als in het wegverkeer zijn er regels voor het vaargedrag op het water. Dit moet ook met de soms vele watergebruikers en ook verschillende soorten vaartuigen of andere watergebruikers. De regels hebben als belangrijkste doel het voorkomen van ongelukken. Het goed alert blijven en stuurboordwal houden, zijn de eerste vaardigheden die een stuur leert.

» Bekijk de Stuurcommando’s waar we uitgebreid ingaan op alle commando’s waar een stuur zich van bedient op het land en water.

» Bekijk Roei-examens voor alle informatie over de theorielesstof die een stuur moet kennen om zelfstandig te kunnen sturen.

Het besturen van de roeiboot

De stuur zit op de stuurplaats met, in beide handen, het stuurtouw dat verbonden is met het roer aan de boot. Door aan het linker stuurtouw te trekken, zal de boot naar links ofwel bakboord gaan. Trekt de stuurman aan het rechter stuurtouw, dan gaat de boot naar stuurboord.

Afhankelijk van het boottype heeft de boot een klein of groot roer en is ook de wendbaarheid beter of minder. Gestuurde C-boten en wherry’s hebben een los roer, dat relatief groot is en aan de roerpen achter aan de boot hangt. Glad materiaal heeft kleinere, vaste roertjes onder de boot.
Alle boten reageren enigszins anders op het roer, afhankelijk van de plaats van het roer aan de boot en de grootte van het roer. Maar ook de grootte van de boot is bepalend. Kleine boten reageren over het algemeen sneller op het roer dan grote boten.

Een stuur kan roeiers de opdracht geven achteruit te varen. Achteruit varen gebeurt als roeiers met de riemen strijken, in plaats van halen. Bij het strijken van de boot zorgt de stuur ervoor dat het roer recht staat. Dit kan door beide stuurtouwen stevig strak te houden waarbij het roer recht blijft staan. Dit is met name belangrijk in C-materiaal, omdat het roer daarin bij het strijken gemakkelijk om kan klappen en dan bijna dwars op de vaarrichting komt te staan. Het manoeuvreren wordt daardoor ernstig bemoeilijkt en er komen te grote krachten op de roerpen te staan, waardoor deze beschadigd kan raken.

Koers wijzigen

De stuur zorg ervoor dat hij goed contact heeft met het roer door de stuurtouwen strak te houden. Het is niet de bedoeling dat hij hierbij hard aan het stuurtouw trekt.
Over het algemeen reageert een boot met enige vertraging op het roer. Dit heeft als gevolg dat de boot bij het bijsturen niet direct van koers verandert. Met het stoppen van het bijsturen vaart de boot toch nog een beetje door in de gestuurde richting.
Het is dus belangrijk dat de stuur leert anticiperen op koerswijzigingen en deze tijdig inzet en ook tijdig afbreekt.

Vaar in principe altijd zoveel mogelijk in een rechte lijn. Daarmee kunnen de stuurbewegingen klein blijven en ontstaat een minimale extra weerstand als gevolg van de uitslag van het roerblad. Bij een C-boot maakt het niet zoveel uit waar in de haal je stuurt, bij een gladde boot maakt dit wel veel meer uit omdat onbalans sneller op kan treden. Pas zoveel mogelijk alleen kleine stuurcorrecties toe het liefst aan het eind van de haal. Als je tijdens de recover stuurt, veroorzaak je onbalans. Bovendien compenseer je tijdens de haal gelijk het vaartverlies door sturen. Dit laatste geldt ook voor C-materiaal.

Stuur bij voorkeur met kleine koerscorrecties. Moet er een grotere koersverandering gemaakt worden, trek dan met een niet te grote, doch constante kracht aan één der stuurlijnen. Beperk de roeruitslag tot ongeveer 30 ̊. Gedurende de roeicyclus zal deze hoek iets variëren en wat groter zijn tijdens de recover en wat kleiner tijdens de haal. Kijk ter controle eens achterom en probeer zelf te voelen, met welke kracht op de stuurlijn je de maximale hoek van 30° bereikt. Bij een grotere kracht, dus een grotere roerhoek, dat wil zeggen boven 30° roeruitslag, is het stuurresultaat slechter. De sturende kracht neemt af en de remmende kracht neemt toe. Het gaat dus om subtiel sturen, met een kleine, maar constante kracht.
Is de koersverandering te groot om deze alleen met het roer te bereiken, gebruik dan bovendien commando’s als: ‘stuurboord best’ of ‘bakboord sterk’. Hiermee helpen de roeiers de boot te sturen. Geeft dit ook te weinig resultaat laat dan houden en rond over het gewenste boord.

Het wegvaren van het vlot

Als alle roeiers en stuur zitten en gesetteld zijn kan de boot vertrekken. De stuur kijkt of hij veilig kan vertrekken en geeft de volgende commando’s. Op het commando ‘Handen aan het vlot’ en ‘Uitzetten gelijk…nu’ pakken de roeiers het vlot vast en duwen de boot af. De boot komt los van het vlot. De afstand kun je vergroten door middel van slippend te strijken of voorzichtig met de bladtip tegen de rand van het vlot af te duwen. Daarna kan de stuur besluiten de ploeg te laten strijken aan beide boorden of, en dat heeft de voorkeur, klapjes op stuurboord te geven om zo nog verder van het vlot te geraken. Houd de te strijken afstand zo kort mogelijk. Dit voorkomt de kans op schade aan het roertje. Bij De Eem varen we altijd weg over stuurboordwal.

Het aankomen bij het vlot


Aankomen doe je het liefst tegen de wind in. Dan is de boot het beste te sturen en manoeuvreren. Uitgaande van de regels van onze vereniging geldt dat je in principe het vlot met stuurboord nadert, maar harde noord- of noordoostenwind of een sterke stroming richting Amersfoort kan het noodzakelijk maken van deze ‘rotonderegel’ af te wijken. Door zowel bij vertrek als aankomst de stuurboordwal te houden hinder je andere boten zo min mogelijk. Kom altijd zodanig aan, dat de boot niet tegen het vlot of ander bootmateriaal aan vaart. Ga voor de aanlegmanoeuvre uit van een hoek van aankomst van ongeveer 30°, iets kleiner voor langere boten, voor een acht b.v. ca. 20° en iets groter voor kortere boten.

Het aanleggen van een gestuurde boot gebeurt door de stuur. Maar deze kan de hulp inroepen van de boegroeier. Vooral bij harde, vlagerige wind is dit essentieel. Een boeg kan meekijken en de situatie dicht bij het vlot doorgeven aan de stuurman. De boeg heeft zelfs de plicht ‘houden bakboord’ te roepen als er aanvaring met het vlot dreigt.
Het is van belang dat de stuurman naast de snelheid en lengte van de boot ook rekening houdt met natuurlijke omstandigheden, zoals stroming en windsterkte en -richting.

Voordat de boot daadwerkelijk kan aanleggen aan het vlot, moet de snelheid van de boot omlaag. Wanneer en hoe abrupt die snelheid naar beneden moet, is afhankelijk van de stroming en van de windkracht en windrichting. Het verlagen van de snelheid kan de stuur aangeven met commando’s. Meest gebruikt is het commando ‘light paddle’ waarmee de roeiers de kracht op de haal sterk verminderen. De boot houdt vaart maar veel minder dan voorheen. Zodra de boot dicht bij het vlot is, geeft de stuur het commando om de hele boot te laten stoppen met roeien door het commando ‘laat lopen’ te geven. De boot nadert op die manier langzaam het vlot.

Om ervoor te zorgen dat de bladen van stuurboordriemen het vlot niet raken, of erger nog onder het vlot geraken, geeft de stuur het commando ‘stuurboordriemen hoog’. De roeiers drukken de handle van de stuurboordriem naar de bodem in de boot zodat het blad omhoog gaat. Indien nodig kan de stuur aangeven dat de roeiers naar bakboord moeten leunen om aanvaring met het vlot te voorkomen. Commando is: ‘hellen naar bakboord’. Tenslotte, vlak voor het aanleggen, geeft de stuur het commando ‘houden bakboord …nu!’ Op die manier draait de boot evenwijdig aan het vlot, zodat de roeiers het vlot kunnen vastpakken.

Het rondmaken van de boot

Over het algemeen, en bij voorkeur rond je zodanig dat de roeiers de dichtstbijzijnde wal zien. De stuurman heeft de wal dan in de rug. Dit is het ronden over bakboord als je aan stuurboordwal rondt. Met een haalbeweging kom je namelijk sneller en makkelijker van de wal weg dan met een strijkbeweging. Bedenk, dat je door te halen of te strijken aan één boord, behalve ‘rond’ ook wat vooruit- of achteruitgaat. Zorg dus dat je voldoende van de kant af ligt om veilig te kunnen ronden. Wil je in een nauw vaarwater rond maken, laat dan halen en strijken zonder oprijden. Is het erg krap, werk dan met de commando’s ‘haaltje stuurboord’ en ‘strijkje bakboord’. Je kunt dan subtieler ronden met zo nodig twee of meer keer achter elkaar laten halen of strijken met een boord. Bij sterke dwarswind kun je beter rondmaken aan de hoge wal in plaats van aan de lage wal. Soms, afhankelijk van de situatie, moet je bij zijwind zo rond maken dat de boeg ‘door de wind’ gaat. Het krachtiger halen gaat dan namelijk tegen de wind in en je drijft minder af.

Sturen met wind

Wind vormt voor veel mensen het grootste probleem bij het uitvoeren van stuurmanoeuvres in de roeiboot. De wind dient vrijwel geen invloed te hebben op de keuze van de hoek van aankomst. Vaar in geval van wind mee langzaam en laat vroeg lopen. Houd bij tegenwind er goed de vaart in. Dit wordt anders met de wind dwars op de boot. Je hebt nu te maken met verleieren oftewel het dwars-uit wegdrijven. In dat geval is het zaak om de punt van de boot voldoende in de richting van de wind te houden. Je stuurt dus wat tegen de wind in. Vooral dit laatste vereist veel praktische oefening.
De ‘lage wal’ is de wal waar de wind je heen drijft. Vaar bij harde wind er niet te dicht langs. Er kan altijd onverwacht een hardere windvlaag komen en je wilt niet met boot of riemen tegen de wal aanwaaien, want vaak is het lastig om dan weer bij de wal weg te komen en een gladde boot kan dan zelfs omslaan.

Sturen met golven

Het is voor de roeiers prettig als de stuur hoge golven, veroorzaakt door een ander schip, buiten boord weet te houden. Leg de boot stil evenwijdig aan de golven, bladen plat op het water en laat het boord aan de kant van de golf optillen. Het commando hiervoor is: ‘bakboord hoog’ of ‘stuurboord hoog’ en ‘riemen uithouden’ waarmee je het boord aan de kant waar de golven vandaan komen hoger maakt om zo het water te keren.
In nauw vaarwater weerkaatst een harde beschoeiing de golf. Hij komt dan terug onder een hoek van 90°. Zorg dat de boot dan ook weer parallel aan de golf komt te liggen, voordat kan worden uitgehouden.

Sturen in onoverzichtelijke situaties

Zorg bij het doorvaren van een vernauwing, zoals een brug of zijsloot altijd dat je er recht voor komt. Verminder bij onoverzichtelijke situaties snelheid en vraag of de boeg mee uitkijkt. De roeier op slag waarschuwt de stuurman ook voor oplopers.
De stuurman kijkt tijdens het varen niet of nauwelijks achterom. Vooral in glad materiaal heeft dit omkijken een verstorend effect op de balans. In C-boten is het tijdens instructie niet ongebruikelijk dat de stuur omkijkt. Vooral bij een zeer onervaren ploeg heeft de stuur de verantwoordelijkheid alle kanten goed in het oog te houden.

Bij het manoevreren van de boot vraagt de stuur vaak aan de slag of achter vrij is. De stuur wijst een nog onervaren slag ook vaak op deze taak en  verantwoordelijkheid. In bepaalde situaties zal een stuur uiteraard wel omkijken. Bijvoorbeeld in het geval van ronden, stilleggen van de boot of invaren van zijsloot.

Tot slot een belangrijke regel van De Eem: boten die aankomen bij het vlot hebben voorrang boven het uitbrengen van een boot. Leg dus geen boot in het water waarmee je een aankomende boot hindert.

Vaaradvies voor open water

Varen op open water doen we alleen met wherry’s en als het weer heel rustig is met C-materiaal.

  1. Vaar met de roeiboot met veel wind zoveel mogelijk en zo gauw mogelijk onder de hoge wal en leg ook bij voorkeur aan de hoge wal aan. Aan lagerwal zijn de golven veel onstuimiger.
  2. Vermijd ondiep water, daar zijn de golven ook veel onstuimiger.
  3. In geval van druk verkeer kan het raadzaam zijn om buiten de betonning te varen, mits de kaart geen onderwater obstakels aangeeft, de diepte voldoende is en er geen visstokken staan.
  4. Vaar, wanneer je de vaargeul volgt, bij voorkeur buiten de vaargeul aan lijzijde. Buiten de vaargeul is het minder druk en aan lijzijde loop je niet het risico de vaargeul ingeblazen te worden.
  5. Bij vertrek aan hogerwal kom je, als het waait, geleidelijk in woeliger water. Wordt de situatie onverantwoord, keer dan om of zoek beschutting, voordat de boot te veel water maakt. Bij hoge golven is het goed om snelheid in de boot te houden.
  6. Voor roeiboten is het volgende advies bij golven: vaar parallel aan de golven, waarbij de boot in z’n geheel op de golftoppen of in de golfdalen vaart. Je kunt het beste naar één boord overhangen, zodanig dat het hoogste boord aan de kant is waar de golven vandaan komen. Daarmee kun je het golvende water buitenhouden. Bij hoge golfslag van bijvoorbeeld een passerend schip moet bij je met het sturen op die golfslag inspelen.

Bij hoge golven is het belangrijk stil te liggen en evenwijdig aan de golven te zijn. Als stuur van een roeiboot geef je de volgende commando’s:
• ‘Laat lopen’;

• ‘Houden aan bakboord’ of ‘houden aan stuurboord’. Hiermee poog je de boot evenwijdig aan de golven te draaien;
• ‘Riemen plat op het water’. Voor de balans en in voorbereiding op uithouden legt elke roeier de riem of riemen met extra doldruk loodrecht op de boot en het blad of de bladen plat op het water;
• ‘Uithouden aan bakboord’ of ‘Uithouden aan stuurboord’. Je houdt uit aan de kant waar de golven vandaan komen. Dat boord verhoog je ermee;
• Zodra de golven geweerd zijn, vertrek je gebruikelijk met ‘Slag klaarmaken’ , ‘Slag klaar’ en ‘Ga’. Indien het nodig is de boot eerst op koers te leggen, maak je gedeeltelijk rond.

Bij het commando ‘Uithouden aan …boord’ wordt de handle aan de kant van de golf omhoog bewogen met de golf mee. De bladen tillen als het ware de boot over de golf. Met de andere riem wordt de golf, als hij onder de boot vandaan komt, weer opgevangen.
Evenwijdig aan de golf is de veiligste koers. Haaks of onder een hoek met de golf is een minder veilige koers.

Als je weer gaat varen: zoek een koers waarbij de boot geen of weinig water maakt en houdt die koers aan. Bij deze zogenaamde stormkoers roei je met ‘stormslag’. Stormslag is een roeitechniek met korte harde slagen en half oprijden.

Tip: voor de golven weg roeien kan riskant zijn wanneer de snelheid van de golven niet gelijk is aan de snelheid van de boot. Er kan dan veel water binnenkomen via het achterschip. Het effect daarvan is dat de boot minder goed bestuurbaar is.